Kaatsheuvel, Sprang-Capelle en Loon op Zand

Waar herken je de dialecten van Kaatsheuvel, Sprang-Capelle en Loon op Zand aan? Hoe verschillen ze van de andere Langstraatse dialecten? Hier kom je het te weten.

Benieuwd naar afleveringen van onze krantenrubriek Langstraotse Praot die in deze dialecten geschreven zijn? Klik dan hier: Kaatsheuvels, Sprangs, Capels, Loons.

Óé tòch, dè’s ‘nen èèchte!

Aan de zuidwestkant van Waalwijk liggen Kaatsheuvel (de Ketsheuvel), Sprang, Capelle (Kepèl) en Loon op Zand (Loôn). Ondanks hun onderlinge verschillen onderscheiden ze zich duidelijk van de groep van het Waspiks ten westen en iets mindere mate van het Waalwijks ten oosten.

Een overeenkomst van Kaatsheuvel en Sprang (maar niet Capelle en Loon op Zand) met Waalwijk is dat deze dialecten -ies en -uus hebben in plaats van het Standaardnederlandse -is en -us:

Hij ies meej z’n zuuster meej de buus nòr D’n Bosch gewiest.

Het Kaatsheuvels, Sprangs, Capels en Loons hebben samen, net als de dialecten ten oosten van Waalwijk, in de meeste gevallen de klanken èè en èù waar het Standaardnederlands en het Waalwijks ij en ui hebben:

Ik vèèn dieje waoge fèèn rije.

Dè brèùn truike gò’k rèùle.

Waalwijk zegt daarentegen:

Ik vijn dieje waoge fijn rije.

Dè bruin truike gò’k ruile.

In Loon op Zand is het – net als in Drunen en Elshout – dan wel weer ijs en huize in plaats van èès en hèùze. Vóór een s en een z hoor je daar namelijk gewoon de ij en ui.

In sommige opzichten lijken de dialecten van Kaatsheuvel en Loon op Zand wat op het Tilburgs: al deze plaatsen zeggen vèèrke (varken), vèèrf (verf) en stèèrk (sterk), terwijl Waalwijk en Sprang-Capelle een korte klinker hebben: verke, verf en sterk.

Ook zeggen Kaatsheuvel en Loon op Zand van oudsher kaod in plaats van kwaod. Zo is het in Kaatsheuvel en Loon kaoi weer als het regent maar in Waalwijk kwaoi weer.

Het Loons deelt nog wat meer kenmerken met het Tilburgs. Neem woorden als begiene, múúg, men en iets nuuts in plaats van het Kaatsheuvelse beginne, muuj, mèèn en iets nieuws.

Soms doet Loon op Zand juist mee met de oostelijke Langstraat. Waalwijk, Kaatsheuvel en Sprang-Capelle zeggen namelijk blaauw (blauw), laauw (lauw) en flaauw (flauw), typisch West-Brabants, terwijl Loon net als Drunen, Elshout en Vlijmen van oudsher blouw, louw en flouw zegt. Een oostelijk kenmerk van Loon is ook de klinkerverandering in verkleinwoorden, al horen we die alleen nog bij de oudste Loonse dialectsprekers. Voorbeelden zijn knùpke (knopje; in Kaatsheuvel, Sprang-Capelle en Waalwijk knòpke), gùtje (gaatje; i.p.v. gòtje), gske (oogje; i.p.v. ôgske) en bmke (boompje; i.p.v. bômke).

Een typisch verschil tussen Capelle en Sprang is dat in Capelle de lange uu voor een r een u wordt als hij verkort wordt: ‘buurten’ en ‘buurvrouw’ zijn in Capelle burte en burvrouw, maar in Sprang bùùrte en bùùrvrouw met een korte uu. Dit kenmerk deelt Capelle met Waspik. Ook zei Capelle vroeger, net als Waspik, deus en deuze in plaats van dees en deeze.

Typisch voor ’t Stròtje (de wijk Berndijk in het westen van Kaatsheuvel) is dat de h van oudsher geen onderdeel van de taal is: oorspronkelijk zeggen ze daar èùs (huis), oôg (hoog) en wasaandje (washandje, uitgesproken als wazzaandje). Dat is een typisch West-Brabants kenmerk. Door de invloed van de rest van Kaatsheuvel en door het Nederlands is dit kenmerk echter sterk op zijn retour.

Ook kennen de oudsten uit ‘t Stròtje nog een aantal woorden die afkomstig zijn uit het Bargoens. Voorbeelden zijn tróéze (schooien), stuupele (schijten) en lèùme (slapen).

Veel Langstraters zeggen Ketsheuvelse meense tot slot zelfs aan hun typische trage, zangerige intonatie te herkennen. Ze illustreren dat dan vaak met het zinnetje Óé tòch, dè’s ‘nen èèchte, overdreven lijzig uitgesproken.